Pensioen



De meest in het oog springende wijzigingen zijn:

 

1. Verhoudingen tussen werkgever, werknemer en pensioenuitvoerder

 

De pensioenovereenkomst
In de Pensioenwet (PW) is het begrip pensioentoezegging vervangen door de term pensioenovereenkomst. De werkgever dient de werknemer binnen een maand na aanvang van de werkzaamheden schriftelijk te melden of hij de werknemer al dan niet een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst doet. Is dit het geval, dan moet ook worden gemeld:
• binnen welke termijn het aanbod wordt gedaan, en
• wie de pensioenuitvoerder (bijvoorbeeld pensioenfonds of verzekeraar) is.
Informeert de werkgever een werknemer niet binnen de gestelde termijn, dan wordt verondersteld dat de werkgever toch een aanbod heeft gedaan wanneer deze werknemer behoort tot een groep werknemers waarvoor al een pensioenovereenkomst bestaat.

Karakter van de pensioenovereenkomst
In de PW wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten pensioenregelingen. Uit de pensioenovereenkomst dient te blijken om welke van de drie regelingen het gaat:

1 Uitkeringsovereenkomst
De uitkeringsovereenkomst is een regeling waarbij de uitkering vooraf wordt gegarandeerd. Zowel de eindloon- als de middelloonregeling vallen onder dit begrip.

2 Kapitaalovereenkomst
De kapitaalovereenkomst is een regeling waarbij het kapitaal bij in leven zijn op einddatum vooraf gegarandeerd wordt. De uitkeringen vanaf de pensioendatum zijn niet gegarandeerd, maar zijn afhankelijk van de rentestand en tarieven die gelden op de pensioendatum. De streefregeling, waarbij een eindloon- of middelloonregeling wordt nagestreefd door middel van een verzekerd kapitaal op de pensioendatum, valt onder dit begrip.

3 Premieovereenkomst
De premieovereenkomst is een regeling, waarbij vooraf alleen de af te dragen pensioenpremie vaststaat. Dit is dus de huidige beschikbare premieregeling.

Uitvoeringsovereenkomst
De werkgever is verplicht om de pensioenovereenkomst onder te brengen bij een wettelijk toegelaten pensioenuitvoerder. Dit gebeurt door middel van een uitvoeringsovereenkomst. In deze overeenkomst tussen de pensioenuitvoerder en de werkgever worden de wederzijdse rechten en verplichtingen ten aanzien van de uitvoering van de pensioenovereenkomst(en) vermeld.

Pensioenreglement
De pensioenuitvoerder geeft een pensioenreglement af ten behoeve van de deelnemer(s). Dit pensioenreglement moet in overeenstemming zijn met zowel de pensioenovereenkomst als met de uitvoeringsovereenkomst.

Startbrief
Met de invoering van de PW wordt een nieuw document geïntroduceerd: de startbrief. Dit is een verkorte versie van de pensioenregeling. De werkgever ziet erop toe dat de pensioenuitvoerder deze startbrief afgeeft binnen drie maanden vanaf het moment waarop de werknemer deelneemt aan de regeling die op het moment van aanpassing de leeftijd van 25 jaar bereikt heeft, hoeft dus niet gecompenseerd te worden over de voorliggende vier jaren.

Partijen en hun verhoudingen na invoering

Verdwijnen C-polissen
De ‘oude’ Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) biedt de mogelijkheid om de pensioentoezegging te verzekeren door middel van een C-polis. De werknemer is dan de verzekeringnemer. Met de introductie van de PW is deze mogelijkheid vervallen: alleen de werkgever kan nog als verzekeringnemer worden vermeld. Bestaande C-polissen die vóór 1 januari 2007 zijn afgesloten, mogen wel gewijzigd worden, maar juridisch verplicht is dat niet. Hiermee wordt voorkomen dat pensioenuitvoerders verplicht worden om bestaande C-polissen aan te passen.

 

2. Beperken ‘witte vlekken’

 

Met ‘witte vlek’ wordt het ontbreken van een pensioenregeling bedoeld als aanvulling op de AOW. Er zijn nog steeds groepen werknemers die niet deelnemen aan een pensioenregeling. Ook met de invoering van de Pensioenwet geldt er geen pensioenplicht; een werkgever is niet verplicht om een pensioenovereenkomst aan te gaan met zijn werknemer.

Maximale toetredingsleeftijd
Met de invoering van de Pensioenwet geldt een maximale toetredingsleeftijd van 21 jaar. Echter, deze bepaling wordt per 1 januari 2008 van kracht. Bestaande pensioenregelingen moeten dus uiterlijk op 31 december 2007 aangepast zijn. Deelnemers die op het moment van aanpassing ouder zijn dan 21 jaar, hoeven niet met terugwerkende kracht pensioen toegezegd te krijgen over de voorliggende jaren. De deel‘ uniform pensioenoverzicht’ (UPO). Dit overzicht is een gezamenlijk initiatief van pensioenfondsen en verzekeraars. Het UPO is opgenomen in de Pensioenwet. De informatieverplichtingen gelden vanaf 2008, maar De Amersfoortse verstrekt het UPO al vanaf 2007.

Maximale wachttijd
De Pensioenwet bepaalt dat een eventuele wachttijd maximaal twee maanden mag beslaan. Dit geldt overigens alleen voor het ouderdomspensioen. Wachttijden zijn niet toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen. Uiterlijk per 1 januari 2008 moeten alle bestaande regelingen op dit punt aangepast zijn.

 

3. Informatieverplichtingen van de pensioen uitvoerder

 

In de Pensioenwet is een uitgebreide informatiestroom opgenomen van de pensioenuitvoerder richting:
• werkgever;
• (ex-)deelnemer;
• (ex-)partner;
• pensioengerechtigden.

Deelnemers

Aan de deelnemers moet jaarlijks het volgende verstrekt worden: • een opgave van de verworven aanspraken;
• een opgave van de reglementair te bereiken aanspraken;
• informatie over toeslagverlening;
• een opgave van de waardeaangroei die aan het voorafgaande kalenderjaar is toe te rekenen (de factor A).
In geval van toeslagverlening zal de pensioenuitvoerder de deelnemer informeren over de inhoud van het toeslagbeleid alsmede over de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en de toekomstige verwachtingen van het toeslagbeleid. Deze informatie wordt verstrekt door middel van het

Nationaal pensioenregister
Iedereen die pensioen opbouwt of heeft opgebouwd en een totaaloverzicht wil van zijn opgebouwde pensioenaanspraken kan vanaf 1 januari 2011 terecht bij een nationaal pensioenregister. Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het opzetten van een nationaal pensioenregister.

 

4. Extra bescherming werknemer

 

Net zoals het geval is in de PSW, staat ook in de Pensioenwet het waarborgen van de pensioenaanspraken centraal. Wel gaat de Pensioenwet op dit punt verder dan de PSW.

Premievrijmaking als gevolg van een betalingsachterstand
Vanaf 1 januari 2008 mag de uitvoerder bij betalingsachterstanden de verzekering pas drie maanden nadat de achterstand door de uitvoerder is gemeld aan de deelnemer, premievrij maken. Voor zover de verzekering voorziet in een arbeidsongeschiktheids- en/of overlijdensdekking bij overlijden vóór de pensioendatum, moeten deze door de uitvoerder gedurende deze drie maanden ongewijzigd worden voortgezet. Wordt de verzekering premievrij gemaakt, dan mag dit met terugwerkende kracht plaatsvinden tot ten hoogste vijf maanden vóór het tijdstip van melding van de betalingachterstand aan de deelnemers. Het is de uitvoerder niet toegestaan om eventuele kosten of premies voor de arbeidsongeschiktheids- en/of overlijdensdekking vóór de pensioendatum te verrekenen met de premievrije waarde.

Zorgplicht bij beleggingsverzekeringen
Eén van de vormen waar de bescherming van de deelnemer sterk in naar voren komt, is de beleggingsverzekering. De pensioenuitvoerder mag deze producten blijven aanbieden, maar is wel verantwoordelijk voor de beleggingen. Aan de deelnemer kan de mogelijkheid worden geboden om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen. Als de deelnemer daarvoor kiest, moet de pensioenuitvoerder beleggingsadviezen geven.

Er zijn drie varianten:
1. geen vrijheid en dus ook geen invloed voor de deelnemer op de wijze van beleggen. De pensioenuitvoerder is volledig verantwoordelijk en handelt als een ‘prudent person’ ten aanzien van de beleggingen.
2. gedeeltelijke vrijheid doordat de deelnemer kan kiezen uit een aantal door de pensioenuitvoerder samengestelde beleggingskeuzepakketten. De pensioenuitvoerder toetst of de beleggingen binnen de gestelde grenzen blijven. Is dit niet het geval, dan moet de pensioenuitvoerder de beleggingen aanpassen zodat deze weer binnen de gestelde grenzen vallen. De deelnemer wordt hierover geïnformeerd.
3. volledige vrijheid in de keuze van de beleggingen. De pensioenuitvoerder geeft eenmalig een beleggingsadvies. Om dit advies te kunnen geven, zal de pensioenuitvoerder informatie moeten inwinnen omtrent de financiële positie van de deelnemer, zijn kennis, zijn wensen, kortom: de pensioenuitvoerder moet zijn klanten kennen. Vervolgens moet de pensioenuitvoerder jaarlijks toetsen of de beleggingen van de deelnemer nog in overeenstemming zijn met dit advies. Het is nog onduidelijk hoe deze regelgeving

Deze vorm van zorgplicht kent een overgangstermijn van een jaar; de bepalingen gelden dus per 1 januari 2008 voor nieuwe deelnemers. Voor bestaande deelnemers is de overgangstermijn verruimd tot 1 januari 2009. Het staat pensioenuitvoerders vrij om bestaande deelnemers nu al de mogelijkheid te bieden de verantwoordelijkheid voor beleggingen over te dragen. Pas als de deelnemer daar positief op reageert, dient de pensioenuitvoerder eventueel de beleggingsmix aan te passen.

 

5. De directeur-grootaandeelhouder en de Pensioenwet

 

De hoofdregel is dat het pensioen van de directeurgrootaandeelhouder (dga) niet onder de nieuwe Pensioenwet valt. De dga, net als onder de PSW degene die ten minste 10% van de aandelen bezit, valt namelijk niet onder het begrip werknemer in de Pensioenwet. Ongeacht of hij voor eigen beheer dan wel voor herverzekeren kiest. Het blijft voor de dga echter mogelijk zijn pensioentoezegging (onder de PW de pensioenovereenkomst) bij een verzekeraar onder te brengen. Alleen is in dat geval niet de Pensioenwet van toepassing. De omkeerregel blijft wel van toepassing voor zover de toezegging voldoet aan de fiscale voorwaarden. De omkeerregel houdt in dat de pensioenaanspraken onbelast zijn en de pensioenpremies aftrekbaar. Te zijner tijd zijn de pensioenuitkeringen belast. De premies voor de verzekering zijn dus nog steeds aftrekbaar voor de loon- en/of vennootschapsbelasting. In fiscale zin blijft er dus sprake van een pensioenverzekering.

Overgangsrecht voor bestaande aanspraken
Indien de BV de dga vóór invoering van de Pensioenwet (1 januari 2007) een pensioen toegezegd heeft, kan de dga er tot 31 december 2007 voor kiezen om hierop de PSW-clausule van toepassing te laten zijn. Ook als de toezegging voorafgaand in eigen beheer was ondergebracht. Om de PSW van toepassing te kunnen verklaren,dient de toezegging vóór 31 december 2007 bij een verzekeraar te worden ondergebracht. Op grond van het overgangsrecht wordt op deze regelingen vanaf 1 januari 2008 de Pensioenwet van toepassing verklaard. Kortom: de dga die zichzelf vóór 1 januari 2007 PW gebracht worden.

Waardeoverdracht
Op grond van de PSW is het mogelijk dat een dga die een gewone werknemer wordt, zijn in eigen beheer opgebouwde aanspraken overdraagt aan een verzekeraar en hierop de PSW van toepassing verklaart. In de Pensioenwet is dat niet meer mogelijk. Het in eigen beheer opgebouwde pensioen kan na 31 december 2007 niet meer onder de PW worden gebracht. Andersom geldt dat het pensioen waarop de PW van kracht is, niet naar eigen beheer mag worden overgedragen. Overdracht van eigen beheer naar een verzekeraar en vice versa is alleen nog mogelijk indien de PW niet van toepassing is op de betreffende verzekering.

Echtscheiding
Doordat de dga niet meer onder de PW valt, zou daarmee ook het recht van de echtgeno(o)t(e) op bijzonder partnerpensioen bij echtscheiding komen te vervallen.Dit is opgelost door speciaal voor de dga het recht op bijzonder partnerpensioen op te nemen in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Hierdoor hebben de rechten van de echtgeno(o)t(e) van de dga bij echtscheiding geen wijziging ondergaan door invoering van de PW. Voor de samenwonende partner van de dga geldt het recht op bijzonder partnerpensioen niet.

 

6. Overige voorschriften

 

Partnerpensioen
Behalve gehuwde en geregistreerde partners kunnen ook de samenwonende partners in aanmerking komen voor een partnerpensioen. Nieuw is dat de (ex-)partner altijd recht heeft op een bijzonder partnerpensioen, als er een partnerpensioen met waarde is opgebouwd. Het bijzonder partnerpensioen is het partnerpensioen waarop de ex-partner na het beëindigen van de relatie recht kan hebben. Of er bij deze relatie sprake was van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of samenwonen doet niet ter zake. Bij beëindiging van de samenwoning kan nu dus ook recht ontstaan op een bijzonder partnerpensioen. Werkgevers kunnen nog wel zelf bepalen of, en zo ja, welke ongehuwden in aanmerking komen voor partnerpensioen. Zij kunnen bijvoorbeeld de eis stellen dat ongehuwden ten minste vijf jaar samenwonen, terwijl die eis niet ten aanzien van gehuwden en geregistreerde partners wordt gesteld. Het partnerpensioen voor ongehuwden mag niet lager zijn dan dat voor gehuwden of geregistreerde partners en dient ook op dezelfde manier verzekerd te zijn (niet het één op risicobasis en het ander op opbouwbasis). Wanneer de pensioenovereenkomst voorziet in zowel ouderdoms- als partnerpensioen, is er een apart artikel in de Pensioenwet dat het recht op uitruil regelt (zie hierna). Los hiervan staat nog de verevening van het ouderdomspensioen. Deze verevening is geregeld in een andere wet: de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Deze wet spreekt nog steeds over gehuwden en geregistreerde partners en niet over samenwonenden. Samenwonenden hebben dus nog steeds geen recht op verevening van het ouderdomspensioen.

Uitruil
Naast de uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen staat de Pensioenwet ook toe dat het ouderdomspensioen wordt uitgeruild in partnerpensioen.

Ouderdomspensioen in partnerpensioen
De keuze om het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen moet minimaal mogelijk gemaakt worden op:
• de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan;
• de datum waarop de dienstbetrekking beëindigd wordt.
Na uitruil bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na uitruil resteert. De mogelijkheid om ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen heeft geen betrekking op het deel van het ouderdomspensioen waarop een recht op uitbetaling rust voor de ex-partner. Onderscheid tussen mannen en vrouwen is niet toegestaan (noch bij vaststelling van de ruilvoet1, noch bij vaststelling van de opbouw keuze voet 2 . De vaststelling van deze ruilvoet dient collectief actuarieel gelijkwaardige uitkomsten op te leveren. De pensioenuitvoerder zal de (gewezen) deelnemer in het laatste jaar voorafgaand aan de pensioendatum op de keuzemogelijkheid wijzen. Reageert de (gewezen) deelnemer niet binnen de termijn die de pensioenuitvoerder daarvoor heeft gesteld, dan is de consequentie dat de pensioenuitvoerder uit zichzelf ouderdomspensioen moet uitruilen in partnerpensioen als de (gewezen) deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partnerrelatie heeft én de pensioenregeling niet reeds in een partnerpensioen voorziet. Deze ‘automatische uitruil’ zal ingaan per 1 januari 2009. 1 Ruilvoet: de factor die aangeeft hoeveel ¤ 1,- aan pensioen oplevert bij uitruil in een andere pensioensoort.
2 Opbouwkeuzevoet: zo wordt de ruilvoet genoemd bij een uitruil voorafgaand aan de feitelijke pensioenopbouw. Bijvoorbeeld: in plaats van een opbouwpercentage van 1,75% ouderdomspensioen en 1,4% partnerpensioen kan gekozen worden voor alleen 2% ouderdomspensioen.
3 Collectief actuarieel gelijkwaardig: de gezamenlijke actuariële waarde van de pensioenen vóór de uitruil van de deelnemers die naar verwachting uit gaan ruilen,is gelijk aan de gezamenlijke actuariële waarde van de pensioenen na de uitruil.
De uitruilmogelijkheid van ouderdomspensioenin 08 worden opgebouwd.

Afkoop van pensioen
De nieuwe Pensioenwet maakt geen onderscheid tussen afkoop van pensioen van pensioengerechtigden die in het buitenland wonen en afkoop van pensioen van pensioengerechtigden die in Nederland wonen. Dit in tegenstelling tot de PSW. Er geldt een bedrag van ¤ 400,- (uitkering per jaar) waarboven geen afkoop mag plaatsvinden. Afkoop binnen een jaar en restitutie van de premie is niet meer toegestaan. Daarnaast is duidelijk gemaakt dat waardeoverdracht in de PW niet wordt gezien als een vorm van afkoop (zie ook het onderdeel ‘Waardeoverdracht’ hierna). De pensioenuitvoerder mag tot afkoop overgaan Wanneer de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de reguliere ingangsdatum minder dan ¤ 400,- op jaarbasis bedragen. Bij een vertrek bij de werkgever per bijvoorbeeld 1 juli 2007 mag de pensioenuitvoerder pas op 1 juli 2009 tot die afkoop overgegaan, tenzij de pensioendatum van de betreffende werknemer eerder is. Op die manier heeft de (ex-deelnemer twee jaar de tijd om een nieuwe werkgever met een nieuwe pensioenuitvoerder te vinden. Is eenmaal geconstateerd dat de grens van ¤ 400,- niet wordt gehaald, dan mogen de bijbehorende pensioenaanspraken (o.a. partnerpensioen na pensioendatum) ook worden afgekocht. De hoogte van de bijbehorende aanspraken zelf doet er dus niet toe. Geen recht van afkoop voor de pensioenuitvoerder bestaat als: • dit in de pensioen- en uitvoeringsovereenkomstwordt uitgesloten;
• de ex-deelnemer binnen twee jaar na einde deelname een verzoek tot waardeoverdracht heeft gedaan;
• de termijn van 2,5 jaar is verstreken.
Het is een recht voor de pensioenuitvoerder, niet voor de werkgever of deelnemer. Een deelnemer heeft dus geen recht op afkoop als een pensioenuitvoerder hier niet aan meewerkt. Afkoop na 2,5 jaar is mogelijk wanneer de

Afkoopvoorbeeld
• Einde dienstbetrekking: 01-01-2007;
• De pensioen- en uitvoeringsovereenkomst staat afkoop toe;
• Er wordt niet door de ex-deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht ingediend binnen twee jaar na einde deelname.

01-01-2007 01-01-2009 01-07-2009
Pensioenuitvoerder mag niet afkopen Pensioenuitvoerder mag afkopen * Pensioenuitvoerder mag afkopen* wanneer de (ex-) deelnemer ermee instemt.



* De pensioenuitvoerder mag tot afkoop overgaan wanneer de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de reguliere ingangsdatum minder dan ¤ 400,- op jaarbasis bedragen.


Waardeoverdracht

Ook in de Pensioenwet is geregeld dat de gewezen deelnemer recht heeft op waardeoverdracht. Bij wijziging van werkgever moet de waarde van de opgebouwde aanspraken op verzoek van de (ex-)deelnemer worden overgedragen. Hetzelfde geldt wanneer men bij dezelfde werkgever aan een andere pensioenregeling gaat deelnemen, bijvoorbeeld door verandering van functie. Daarnaast bestaan er nog andere vormen van waardeoverdracht, zoals waardeoverdracht in het kader van het uitruilen van pensioensoorten of collectieve waardeoverdracht voor een groep werknemers, bijvoorbeeld wanneer de onderneming wordt overgenomen en er een nieuwe regeling gaat gelden. Voordat er een collectieve waardeoverdracht plaats mag vinden, moet de pensioenuitvoerder hier melding van maken bij De Nederlandsche Bank (DNB). DNB kan vervolgens binnen drie maanden aangeven dat de waardeoverdracht niet is toegestaan. Pas als DNB geen bezwaar maakt tegen de overdracht, kan de waardeoverdracht worden uitgevoerd. In de PW wordt waardeoverdracht niet gezien als een vorm van afkoop. Wanneer afkoop wordt gedefinieerd als iedere handeling waardoor pensioenaanspraken of -rechten hun pensioenbestemming verliezen, is duidelijk dat daar het recht van waardeoverdracht niet onder valt. Bij waardeoverdracht is immers sprake van een handeling waarbij de waarde van bestaande pensioenaanspraken of -rechten worden aangewend voor andere pensioenaanspraken of -rechten.


Waardeoverdracht en de directeur-grootaandeelhouder

Een dga die een gewone werknemer wordt, kan op grond van de PSW de waarde van de in eigen beheer of in een pensioen-BV opgebouwde aanspraken (laten) overdragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. In de PW is die mogelijkheid er niet meer. Dat is het gevolg van het feit dat de dga volledig buiten de reikwijdte van de PW valt. Waardeoverdracht is dus niet meer mogelijk.